Het parket

Interne klachtzaken

In de interne klachtenregeling van het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden (verder: de klachtenregeling) staat dat een ieder het recht heeft bij de procureur-generaal een klacht in te dienen over de wijze waarop het parket of een lid van het parket zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen (zie ook: Klachtenregeling). Onder 2.4 van de klachtenregeling worden uitzonderingen op dit klachtrecht opgesomd. De belangrijkste uitzonderingen zijn dat niet kan worden geklaagd over de inhoud van een conclusie, over de datum waarop een conclusie wordt genomen, over de beslissing om geen conclusie te nemen en over – kort gezegd – beslissingen van de procureur-generaal in het kader van de uitvoering van zijn bijzondere taken.

Klachten in de verslagperiode
In 2021 zijn vier klachten ingediend tegen de procureur-generaal. De klachten werden ingediend in reactie op de behandeling van klachten als bedoeld in art. 13a van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). De klachten tegen de procureur-generaal werden behandeld door de plaatsvervangend procureur-generaal.

Bij de eerste klacht had de procureur-generaal aan de klager geschreven dat zijn klacht ging over een rechterlijke beslissing en dat klachten over rechterlijke beslissingen zijn uitgezonderd van het klachtrecht. Geklaagd werd dat de procureur-generaal de klacht niet wenste op te pakken. De plaatsvervangend procureur-generaal achtte de klacht ongegrond.

In de tweede klachtzaak werd onder meer geklaagd over het feit dat de procureur-generaal bij de behandeling van een klacht een klachtdossier had opgevraagd bij de vorige instantie. Gesteld werd dat sprake was van schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (verder: AVG). Het opvragen van het klachtdossier was echter noodzakelijk voor de vervulling van de taak die aan de procureur-generaal is opgedragen in art. 13a e.v. Wet RO. Daarom was er geen sprake van schending van de AVG (zie art. 6 lid 1 onder e AVG). De klacht werd kennelijk ongegrond bevonden.

De derde klacht ging over een antwoordbrief die de procureur-generaal had verzonden naar aanleiding van een klacht over rechtsweigering door een rechtbank. De klager was het niet eens met het oordeel van de procureur-generaal dat er geen sprake was van rechtsweigering. De plaatsvervangend procureur-generaal antwoordde dat over de beslissing van de procureur-generaal niet kan worden geklaagd volgens de klachtenregeling (zie art. 2.4). Klager wilde ook dat de procureur-generaal verdere stappen zou ondernemen om een voor klager bevredigende uitkomst te bereiken van een rechtsgeschil. Omdat dit volgens de wet niet mogelijk is, werd de klacht verder niet in behandeling genomen wegens gebrek aan belang.

De vierde klacht had (deels) betrekking op een beslissing die de procureur-generaal had genomen in een klachtzaak. Deze klachten zijn uitgezonderd van de klachtenregeling. Verder werd gesteld dat de procureur-generaal zich een oordeel had aangemeten in een bij een hof aanhangige beklagzaak. De plaatsvervangend procureur-generaal was het hier niet mee eens en achtte de klacht kennelijk ongegrond.