De Hoge Raad

Grondrechten

Wat kan iemand doen die bij kredietinstellingen als wanbetaler geregistreerd staat en van dat stempel af wil?[1] Mag de politie een in beslag genomen smartphone ontgrendelen door de duim van de verdachte tegen diens wil op de smartphone te plaatsen?[2] Of: kan een gemeente iemand verbieden op straat kleding met het logo van een verboden motorclub te dragen?[3] Zulke vragen kunnen in zaken bij de Hoge Raad aan de orde komen. Het zijn voorbeelden waarin grondrechten een rol spelen, zoals het recht op privéleven, het recht op een eerlijk proces en het recht op vrijheid van meningsuiting.

Grondrechten worden ook wel mensenrechten genoemd, of fundamentele rechten. In essentie beschermen ze mensen in hun vrijheid en waardigheid. Al eeuwen worden mensenrechten omschreven in regelgeving. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er nationaal en internationaal meer instrumenten om de naleving van mensenrechten en de doeltreffendheid van de rechtsbescherming te verbeteren. Sommige staten gingen in de nationale grondwet meer vastleggen over mensenrechten.

In Nederland staan mensenrechten in de Grondwet sinds de “Staatsregeling voor het Bataafsche Volk” uit 1798. In 1983 is aan Hoofdstuk 1 van de Grondwet de titel “Grondrechten” gegeven. Nederland is lid van de Raad van Europa, die in 1949 is opgericht en in 1950 het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot stand heeft gebracht. Sinds 1959 is er het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat beslist in zaken van mensen over de naleving van dat verdrag door de lidstaten. De Raad van Europa houdt toezicht op de naleving van de uitspraken van dat hof. Nederland is ook lid van de Europese Unie. Fundamentele rechten zijn een integraal onderdeel van de algemene rechtsbeginselen[4] en van het Unierecht.[5]

De werking van grondrechten, mensenrechten en fundamentele rechten (hierna gezamenlijk ook: grondrechten) in het Koninkrijk der Nederlanden is nationaal en internationaal dus geregeld. Regels over grondrechten zijn belangrijk voor de bescherming van de menselijke vrijheid en waardigheid. Uiteindelijk moet die bescherming worden gewaarborgd door de mensen die met de regels werken. Mensen maken regels, voeren ze uit en handhaven ze. Mensen komen voor rechten, plichten en belangen op voor zichzelf of een ander, of voor de staat.

In ons rechtssysteem wordt door vertegenwoordigers van de overheid in het algemeen belang onder ogen gezien of de grondrechten worden nageleefd. Dat gebeurt bij het maken en uitvoeren van regels. In parlementaire stukken kan bijvoorbeeld aan de orde komen hoe een voorgestelde wettelijke bepaling zich verhoudt tot de rechtsbescherming van mensen tegen de uitoefening van overheidsbevoegdheden. Bij de uitvoering in een concreet geval kunnen vaak ook individuele belangen bij de naleving van grondrechten worden betrokken. Het gaat hier niet alleen om de grondrechten van hoofdstuk 1 van de Grondwet, maar ook om de mensenrechten en de fundamentele rechten uit bijvoorbeeld het EVRM en het Handvest die ‘naar hun inhoud eenieder kunnen verbinden’, zoals artikel 93 van de Grondwet het zegt.

De rechter heeft tot taak geschillen te beslechten en strafbare feiten te berechten (artikel 112 Grondwet). Dat gebeurt aan de hand van de rechtsregels zoals die in het Koninkrijk gelden op basis van wetten, verdragen en ongeschreven recht. Als in een zaak een rechtsregel van toepassing is die op verschillende manieren kan worden gelezen, moet de rechter die rechtsregel uitleggen. Een belangrijke bron van uitleg van rechtsregels door de rechter is de wil van de wetgever zoals die blijkt uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van een geschreven rechtsregel. In een democratische rechtsstaat zoals Nederland treedt de rechter niet in de keuzes en afwegingen die aan de wetgever zijn. De rechter oordeelt in een concrete zaak over individuele rechten, plichten en belangen.

Als een rechtszaak daartoe aanleiding geeft, kijkt de rechter naar het individuele belang bij de naleving van grondrechten. Artikel 94 van de Grondwet draagt de rechter op een wettelijke bepaling buiten toepassing te laten als deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Belangrijke internationale bronnen van grondrechten staan in het EVRM en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bij een verdragsschending kan de rechter soms rechtsbescherming bieden door middel van rechtsherstel. Dat gebeurde in 2021 in de zaak waarin werd geoordeeld dat de regeling van de vermogensrendementsheffing (box 3)  voor de jaren 2017 en 2018 strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM in combinatie met artikel 14 EVRM. Wettelijke voorschriften die door een gemeente, provincie of waterschap zijn gemaakt, kan de rechter onverbindend verklaren wegens strijd met een grondrecht in de Grondwet. Dat gebeurde in 2021 in de zaak over het dragen van kleding met het logo van een verboden motorclub.[6]

In het Nederlandse grondwettelijk stelsel toetst de wetgever dus in het algemeen belang bij de totstandkoming van wet- en regelgeving of voorgenomen bepalingen niet strijdig zijn met grondrechten. Bij de uitvoering van rechtsregels en bij de uitleg en toepassing ervan door de rechter kan toetsing aan grondrechten in het individuele belang plaatsvinden. Daarmee kan de rechter aan de burger rechtsbescherming bieden. Is de wetgever het met de uitleg van een rechtsregel door de rechter niet eens, dan kan de wetgever de rechtsregel aanpassen door middel van nadere regelgeving. Het is essentieel voor de rechtseenheid en de rechtsvorming in het rechtsbestel en voor de rechtsbescherming van mensen in de democratische rechtsstaat dat de rechter in elke zaak en in elke instantie kan oordelen over de naleving van grondrechten. Hoezeer ook het algemeen belang door de wetgevende en uitvoerende macht wordt gediend, in individuele gevallen hangt de doeltreffendheid van de waarborgen voor de menselijke vrijheid en de menselijke waardigheid nu eenmaal mede af van de rechtsbescherming door de rechter.


[1] HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
[2] HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:202.
[3] HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1946.
[4] Bijv. HvJEU 14 mei 1974, ECLI:NL:HR:1974:51, punt 13.
[5] Verdrag betreffende de Europese Unie; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
[6] HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1946.