De Hoge Raad

Gelaagde rechtsorde

Gelaagde rechtsorde
Bij de Hoge Raad komen in zaken rechtsregels van Nederlandse herkomst aan de orde, maar ook rechtsregels die buiten Nederland tot stand zijn gekomen. Bij deze laatste rechtsregels valt vooral te denken aan het recht van de Europese Unie, aan een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties die werking hebben volgens de art. 93 en 94 Grondwet, en aan rechtsregels in zaken uit het Caribische deel van het Koninkrijk. In laatstgenoemde categorie is het, evenals in Nederland, mogelijk dat de wetgever in een uitspraak van de Hoge Raad aanleiding ziet tot wijziging van een wettelijke regel die in een zaak aan de orde is gekomen. In de andere twee categorieën verkeert de Hoge Raad bij de uitleg en toepassing van het recht niet alleen in een dialoog met de wetgevende en de uitvoerende macht, maar ook met het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg en het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg. De nationale, transnationale, interregionale en internationale herkomst van rechtsregels vormen samen bronnen van recht in wat ook wel een gelaagde rechtsorde wordt genoemd.

Recht van de Europese Unie
Bij de uitleg en toepassing van het recht van de Europese Unie beoordeelt de Hoge Raad mede aan de hand van de zogenoemde Cilfit-criteria of de Hoge Raad het Unierecht in een zaak zonder meer kan toepassen, dan wel met toepassing van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie eerst een prejudiciële vraag over dat recht stelt aan het Hof van Justitie (HvJ EU 6 oktober 1982, C-283/81, ECLI:EU:C:1982:335 (Cilfit)). Het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg is de hoogste rechter als het gaat om de uitleg van het recht van de Europese Unie. Precies 39 jaar na de Cilfit-uitspraak heeft het Hof van Justitie in 2021 opnieuw geoordeeld over de Cilfit-criteria (HvJ EU 6 oktober 2021, C-561/19, ECLI:EU:C:2021:799 (Consorzio Italian Management and Catania Multiservizi)).

In 2021 hadden vier uitspraken van het Hof van Justitie (van de 21 uitspraken in zaken afkomstig uit Nederland) betrekking op zaken waarin de Hoge Raad in eerdere jaren prejudiciële vragen had gesteld. In drie van die zaken betrof het een arrest (een inhoudelijk gemotiveerde uitspraak):

De vierde uitspraak betrof een beschikking (HvJEU 15 september 2021, C-442/19, ECLI:EU:C:2021:769 (Stichting Brein), waarna de procedure in cassatie bij de Hoge Raad is hervat.

De Hoge Raad heeft in 2021 in drie zaken prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie (HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:271); HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:455); HR 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1841).

In 2021 heeft de Hoge Raad ook in andere zaken veelvuldig met het recht van de Europese Unie gewerkt. Daarvan worden hier drie voorbeelden gegeven.

In een zaak over consumentenrechten zag de Hoge Raad af van beantwoording van een door de kantonrechter aan de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag over artikel 6:230v lid 1 BW op de grond dat een vraag over de uitleg van de richtlijnbepaling waarvan art. 6:230v lid 1 BW de implementatie vormt, ter beantwoording voorlag bij het Hof van Justitie (HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677).

In een zaak over het recht van een verdachte op toegang tot een advocaat gaf de Hoge Raad toepassing aan artikel 3 lid 1 van Richtlijn 2013/48/EU (HR 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:962). Dat artikel bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de verdachten of beklaagden recht hebben op toegang tot een advocaat, op een zodanig moment en op zodanige wijze dat zij hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen. De Hoge Raad verwees in zijn uitspraak naar een uitspraak van het Hof van Justitie (HvJ EU 5 juni 2018, zaak C‑612/15, ECLI:EU:C:2018:392 (Kolev e.a.), punt 103).

Eveneens aan de hand van bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie gaf de Hoge Raad antwoord op de vraag of in een bepaald geval een beperking gerechtvaardigd was van de aftrek van hypotheekrente die was betaald voor een in België gelegen eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (HR 8 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1472).

De dialoog tussen de Hoge Raad en het Hof van Justitie ter bevordering van de werking van het recht van de Europese Unie op ieders werkterrein vindt niet alleen plaats in zaken, maar ook in vakinhoudelijke contacten. Zo kwam in 2021 de rechtspraak in verband met de Cilfit-criteria ter sprake in een toespraak van de president van het Hof van Justitie en een toespraak van de president van de Hoge Raad bij de opening van het FIDE-congres op 4 november 2021 in Den Haag. De dialoog tussen de Hoge Raad en het Hof van Justitie staat onder meer in het teken van de medeverantwoordelijkheid van de rechterlijke colleges voor de eerbiediging van de menselijke vrijheid en waardigheid, de beginselen van de democratische rechtsstaat en de waarden van de Europese Unie.

Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Op grond van de art. 93 en 94 Grondwet bestrijkt het werkterrein van de Hoge Raad in zaken ook de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onderdeel van het EVRM is dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg (EHRM) kan oordelen over de toepassing van het EVRM door de nationale rechter. Dit gebeurt op basis van klachten die worden ingediend tegen de lidstaat. De uitleg van bepalingen van het EVRM die het EHRM geeft in zaken tegen lidstaten, kan aan de orde komen in zaken waarover de Hoge Raad oordeelt en waarin een ieder verbindende bepalingen van het EVRM van toepassing zijn.

De verhouding tussen het EHRM en de gerechten van de lidstaten, onder wie de Hoge Raad, staat onder meer in het teken van een dialoog ter bevordering van de werking van het EVRM op ieders werkterrein en van de medeverantwoordelijkheid van rechterlijke colleges voor de eerbiediging van de menselijke vrijheid en waardigheid en de beginselen van de democratische rechtsstaat. De dialoog vindt niet alleen plaats in zaken, maar ook in vakinhoudelijke contacten. Op 10 september 2021 heeft de president van de Hoge Raad op uitnodiging van de president van het EHRM een toespraak gehouden in een zogenoemde solemn hearing van het EHRM.  

Het EHRM ontvangt door de jaren heen verhoudingsgewijs weinig klachten uit Nederland (jaarverslag van het EHRM over 2021, p. 189). In 2021 heeft het EHRM in zeven zaken tegen Nederland uitspraak gedaan (jaarverslag van het EHRM over 2021, p. 187).

In de rubriek de Rechtspraak is onder het kopje Het recht om getuigen te horen een voorbeeld van een uitspraak te vinden waarin de Hoge Raad reageert op een uitspraak van het EVRM waarin een klacht tegen Nederland gegrond werd verklaard, en aandacht besteedt aan de gevolgen voor de uitleg en toepassing van Nederlands recht. Hier komen de taken van de Hoge Raad in de dialoog met het EHRM samen met zijn taken in het bevorderen van de rechtseenheid en rechtsontwikkeling en het bieden van rechtsbescherming.